Peter Rijnhart
Peter Rijnhart

Peter Rijnhart werd geboren op 18 maart 1866 te Rotterdam uit eenvoudige ouders.[1]) "Op 18-jarigen leeftijd trad hij te Kampen als vrijwilliger in militairen dienst. Hij leefde toen midden in de wereld. Toen hij later te Hoorn in garnizoen kwam, werd hij daar op 22 jarigen leeftijd tot den Heer bekeerd, en werkte er in zijn uniform op de Zondagsschool. Toen hij de dienst verliet, ging hij over in de gelederen van het Leger des Heils. Na de kweekschool van het Leger te Amsterdam verlaten te hebben, was hij als officier werkzaam te Haarlem, Nunspeet en Groningen.

Van Groningen werd hij als kapitein overgeplaatst naar Liverpool en spoedig daarop naar Toronto in Canada, waar hij weldra uit het Leger des Heils trad, maar een werkzaam aandeel bleef houden in den Evangelisatiearbeid. Op den dag werkte hij als boekbinder in een fabriek, des avonds deed hij het werk van een evangelist.

Het was in deze tijd, dat zijn aandacht gevestigd werd op den geestelijken nood van Midden-Azië, in het bijzonder van Tibet. In zijn verlangen om daarheen te gaan, werd hij versterkt, doordat hij telkens dezelfde tekst in zijn bijbel opsloeg, en wel Jes. 62:2 'De heidenen zullen uw gerechtigheid zien en alle koningen uw heerlijkheid'. Hij meldde zich aan bij de China-Inland-Mission, wier secretaris evenwel meende, dat hij te veel een Petrus-natuur had, waarom hij hem afwees. Die reden vond Rijnhart merkwaardig, omdat hij Peter (eigenlijk) Petrus heette. De begeerte om naar Tibet te gaan, liet hem echter geen rust en hij bad voortdurend om een geopende weg. Hij deed zelfs moeite om zich als tremmer of stoker te laten aanmonsteren op een stoomschip om zo kosteloos de reis van San Francisco naar China te kunnen maken. Die poging mislukte echter.

Daar vernam hij op zekere dag, dat een man, die naar Californië wilde gaan om goud te zoeken, maar geen geld voor de reis had, zich een kruiwagen en gereedschap had aangeschaft en zo de verre reis te voet had afgelegd. Rijnhart meende, dat, als iemand zoiets deed om aards gewin, hij dan wel iets dergelijks mocht en kon doen voor het Koninkrijk Gods en dus nam hij de staf op en richtte zijn aangezicht naar Tibet.

Eerst trok hij dwars door Noord-Amerika. Al sprekende in kerken, zalen en op straat, legde hij 1200 Engelse mijlen te voet af, steeds uit 's Heeren hand ontvangende, wat hij nodig had. Hij getuigde in een brief, dat velen door zijn woord waren opgewekt om in Gods Koninkrijk te gaan werken.


Te Leavenworth in Kansas vond hij het nodige geld voor zich gereed liggen voor de verdere reis per spoor naar San Francisco en daar ontving hij de benodigde som om per stoomschip naar Shanghai over te steken, waar hij in augustus 1890 aankwam en in het uitzendingshuis der China Inland Mission vriendelijk opgenomen werd. Hier begon hij terstond de moeilijke Chinese taal aan te leren, ter voorbereiding van de beoefening van het Tibetaans.

Zo spoedig mogelijk zette hij toen de reis naar Tibet voort en vestigde hij zich te Loesari, 1600 mijl uit de kust. Weldra had hij zoveel van de taal geleerd, dat hij zijn arbeid kon aanvangen onder mensen, die nog nooit iets van het evangelie gehoord hadden. Nu eens zien wij hem in een vrachtboot de rivier opvaren, dan in een kar over ongebaande wegen voorthotsen; straks vertoeft hij in dorpen aan de weg om de menigte het evangelie te verkondigen, maar elke week verder doordringende, tot hij Koemboem, aan de Noordelijk grens van Tibet, bereikt had. Pogingen van anderen om het land vanuit het Zuiden of Westen in te gaan, waren mislukt. Rijnhart wilde het nu vanuit het Noorden beproeven. Koem-boem was daartoe een geschikt station. Gelegen aan een kruispunt van karavaanwegen gaf het aanleiding om met veel mensen in aanraking te komen. Daarenboven lag in de nabijheid een groot klooster, een der heiligste plaatsen van Noord-Tibet, dat jaarlijks door duizenden pelgrims bezocht werd.

Rijnhart huurde een huis en was weldra in vriendschapelijk verkeer met de Inlanders. Hij bezocht hen en ontving hen in zijn woning. Ook met het klooster stond hij weldra op goeden voet; een monnik werd zelfs zijn leermeester in de taal. W. Jonker jr. vervolgt zijn biografie met het plaatsen van twee brieven: een over het reizen in Tibet en een schrijven, waarin hij antwoord geeft op de vraag: "Wat kost het, een zendeling in Tibet te onderhouden?"

Na enige tijd vestigde zich bij Rijnhart de overtuiging, dat Tibet wel voor het christendom te winnen zou zijn en Koemboem daarvoor een uitstekend uitgangspunt was. Maar hoe die taak te volbrengen? Hij stond alleen voor de reusachtige taak, zonder enige hulp te ontvangen. Hoe groot zijn ijver en werklust ook waren, hij gevoelde, dat het werk boven zijn krachten ging. Een andere weg moest worden ingeslagen. Hij moest terug naar de beschaafde wereld en daar zijn ervaringen mededelen; de noden van Tibet aan de christenheid blootleggen, om zodoende te komen tot het oprichten van een vereniging, die in staat zou zijn vele zendelingen uit te zenden. De terugreis, dwars door China, werd ondernomen en weldra was hij in Europa. Hij bezocht ook Rotterdam (aug. 1893) en sprak daar, in Chinese klederdracht, in het Verkooplokaal, dat zo bezet was, dat niemand er meer in kon. Hij sprak met grote kracht en zijn woord getuigde van warme liefde voor zijn Heiland en van grote liefde voor de Tibetanen. Maar weldra begreep hij, dat hij in zijn vaderland zijn doel niet kon bereiken en in Amerika (Canada) de meeste kans van slagen zou hebben. Hij trok dus daarheen, sprak in verschillende vergaderingen en vond grote belangstelling. Te London, in West-Ontario, sprak hij niet minder dan 25 malen en werd er hartelijk ontvangen door de predikanten en vrienden van verschillende kerken. Er werden samenkomsten gehouden voor Zondagsschoolleerlingen. Bisschop Baldwin te St.Thomas gaf hem een aanbevelingsbrief. De dagbladen hadden lange verslagen over de samenkomsten, waarin Rijnhart sprak.

Weldra werd een vereniging opgericht, the Tibetan Mission Union, welker zetel in Toronto was en die zich ten doel stelde het zendingswerk in Tibet te bevorderen. Deze vereniging was spoedig in het bezit van haar eigen orgaan 'The Tibetan'.

Tezelfder tijd trad Rijnhart in het huwelijk met miss Susie Carson, doctor in de medicijnen, die hij op verschillende lessen had leren kennen, en die brandde van begeerte om haar kennis in dienst van de zending te stellen. Nu kon de reis naar Tibet opnieuw aanvaard worden. Zeker van de steun zijner Vereniging vertrok het jonge echtpaar, in gezelschap van dhr. Ferguson, die pas zijn theologische studiën had voltooid. Na een vermoeiende reis werd Koemboem bereikt. Maar hier wachtte allerlei bezwaar. In het binnenland van China brak namelijk een geweldig oproer uit, dat zich uitstrekte tot in de nabijheid van Koemboem. Het scheen nu raadzaam, dat Ferguson zou trachten de kust weer te bereiken, en zo bleven Rijnhart en zijn vrouw alleen in Koemboem, waar zij een verschrikkelijk jaar doorleefden. De opstand breidde zich uit naar hun woonplaats en spoedig werd het gehele district het brandpunt van verzet tegen de regering. Gelukkig vond het echtpaar bescherming achter de muren van het klooster. Hier maakte het zich nuttig. Dagelijks kwamen gewonden om genezing te zoeken. De generaal, die het bevel voerde over de Chinese troepen, logeerde menigmaal bij Rijnhart, en als erkenning van zijn verdiensten schonk de bevelhebber hem 140 ons zilver en twee prachtige schimmels. Aan het einde van de opstand verheugden Rijnhart en zijn vrouw zich dan ook in de achting der bevolking. Zij hadden het vertrouwen gewonnen, wat o.a. hieruit bleek, dat de inmiddels door hen geopende school door een 30 à 40 tal jongens en meisjes werd bezocht.



     [1] Het onderstaande is overgenomen uit: "Een Nedelander als baanbreker der zending in Tibet", door W. Jonker jr., voorzitter der Afdeeling 's Gravenhage der Nederlandsche Zendingsvereeniging, Westzeedijk 345, Rotterdam.

Susanna Carson Rijnhart was a Canadian Long Rider who not only suffered tremendous emotional heartache, she had to protect herself against sexual predators when she was most vulnerable. Carson had been practising as a doctor in Toronto for six years when a Dutch missionary named Petrus Rijnhart arrived in 1894 to discuss his work along the dangerous border between China and Tibet. The charismatic Rijnhart made such an impression on Susie that they quickly married and she returned with him to China.

After having settled in a remote part of China, they leaned Tibetan. Their intention was to ride to Lhasa, which had not been visited by Westerners since 1846. In November, 1897 Swedish Long Rider Sven Hedin visited their home on his way out of the “hermit kingdom.” The tough explorer praised Susie’s medical work, noted that she wore local clothes and had befriended many locals.

The Rijnharts' departure was delayed by the birth of their son, Charles, in June, 1897. But less than a year later, in May, 1898, Susie and Petrus set off for Lhasa. The elusive capital was nearly a thousand miles away. In between lay hostile tribes, soaring mountains and an aggressive climate. No matter. They hired two Chinese men as servants, employed a reliable Ladakhi as a guide, packed supplies, Bibles and baby Charles onto the pack horses, then set off into the unknown.

Alas, religious purity wasn’t enough to protect their dreams. The Chinese servants deserted. Their pack horses were stolen. Baby Charles died. The guide quit. Only a hundred miles from Lhasa, the Tibetans blocked their progress and ordered the weary Long Riders to return to China. Then things really got bad.

Having struggled through an early September snow storm, Susie and her husband were attacked by bandits. Most of their horses and the majority of their remaining possessions were lost. Because of their desperate situation, Petrus left his wife to seek help from Tibetans camped on the far side of a raging river. He was never seen again.

 

Susie Carson had come a long way from Canada. Now she was left in Tibet with nothing except a revolver, some silver bullion and her faith. She rode on. Eventually Susie was able to engage Tibetans to act as guides but they attempted to rape her. The beleaguered Long Rider held them off with her pistol then pushed on alone. After crossing numerous mountains, Susie arrived back in China frost-bitten, penniless and in rags. She had been gone six months.

 

In 1901 publiceerde zij: With the Tibetans in Tent and Temple: Narrative of four years' residence on the Tibetan border, and of a journey into the far interior. Na 100 jaar verscheen er een herdruk: http://www.amazon.com/dp/1402194420/ref=nosim/?tag=yasni-20 .

 

Susie Carson Rijnhart
Susie Carson Rijnhart